بِسۡمِ ٱللَّهِ ٱلرَّحۡمَٰنِ ٱلرَّحِيمِ
الٓرۚ كِتَٰبٌ أَنزَلۡنَٰهُ إِلَيۡكَ لِتُخۡرِجَ ٱلنَّاسَ مِنَ ٱلظُّلُمَٰتِ إِلَى ٱلنُّورِ بِإِذۡنِ رَبِّهِمۡ إِلَىٰ صِرَٰطِ ٱلۡعَزِيزِ ٱلۡحَمِيدِ
Alif, Lam, Ra.[1] (Dit is) een Boek wat Wij aan jou hebben geopenbaard omdat jij de mensheid uit de duisternis naar het licht moge leiden met de toestemming van hun Heer naar het Pad van de Almachtige, de Eigenaar van alle lofbetuigingen.
ٱللَّهِ ٱلَّذِي لَهُۥ مَا فِي ٱلسَّمَٰوَٰتِ وَمَا فِي ٱلۡأَرۡضِۗ وَوَيۡلٞ لِّلۡكَٰفِرِينَ مِنۡ عَذَابٖ شَدِيدٍ
Allah aan Wie alles wat in de hemelen en alles wat op aarde is, toebehoort! En wee voor de ongelovigen voor een strenge bestraffing.
ٱلَّذِينَ يَسۡتَحِبُّونَ ٱلۡحَيَوٰةَ ٱلدُّنۡيَا عَلَى ٱلۡأٓخِرَةِ وَيَصُدُّونَ عَن سَبِيلِ ٱللَّهِ وَيَبۡغُونَهَا عِوَجًاۚ أُوْلَـٰٓئِكَ فِي ضَلَٰلِۭ بَعِيدٖ
Degenen die de voorkeur geven aan het leven van deze wereld in plaats van het leven in het hiernamaals en zij verhinderen op het Pad van Allah en zoeken de verdorvenheid daarin – zij zijn ver afgedwaald.
وَمَآ أَرۡسَلۡنَا مِن رَّسُولٍ إِلَّا بِلِسَانِ قَوۡمِهِۦ لِيُبَيِّنَ لَهُمۡۖ فَيُضِلُّ ٱللَّهُ مَن يَشَآءُ وَيَهۡدِي مَن يَشَآءُۚ وَهُوَ ٱلۡعَزِيزُ ٱلۡحَكِيمُ
En Wij sturen geen boodschapper behalve met de taal van zijn volk, zodat hij (de boodschap) voor hen duidelijk kan maken. Dan dwaalt Allah wie Hij wil en leidt wie Hij wil. En Hij is de Almachtige, de Alwijze.
وَلَقَدۡ أَرۡسَلۡنَا مُوسَىٰ بِـَٔايَٰتِنَآ أَنۡ أَخۡرِجۡ قَوۡمَكَ مِنَ ٱلظُّلُمَٰتِ إِلَى ٱلنُّورِ وَذَكِّرۡهُم بِأَيَّىٰمِ ٱللَّهِۚ إِنَّ فِي ذَٰلِكَ لَأٓيَٰتٖ لِّكُلِّ صَبَّارٖ شَكُورٖ
En voorwaar, Wij stuurden Moesa met Onze tekenen (zeggende): “Breng jullie volk van de duisternis naar het licht en laat hen de gunsten van Allah herinneren." Waarlijk, daarin zijn bewijzen en tekenen voor iedere geduldigen en dankbaren.
وَإِذۡ قَالَ مُوسَىٰ لِقَوۡمِهِ ٱذۡكُرُواْ نِعۡمَةَ ٱللَّهِ عَلَيۡكُمۡ إِذۡ أَنجَىٰكُم مِّنۡ ءَالِ فِرۡعَوۡنَ يَسُومُونَكُمۡ سُوٓءَ ٱلۡعَذَابِ وَيُذَبِّحُونَ أَبۡنَآءَكُمۡ وَيَسۡتَحۡيُونَ نِسَآءَكُمۡۚ وَفِي ذَٰلِكُم بَلَآءٞ مِّن رَّبِّكُمۡ عَظِيمٞ
En (gedenk) dat Moesa tegen zijn volk zei: “Herinner je Allah Zijn gunsten over jullie, toen Hij jullie van het volk van de Farao, die jullie met vreselijke bestraffing troffen, en jullie zonen afslachten en jullie vrouwen in leven lieten, en daarin was een grote beproeving van jullie Heer.”
وَإِذۡ تَأَذَّنَ رَبُّكُمۡ لَئِن شَكَرۡتُمۡ لَأَزِيدَنَّكُمۡۖ وَلَئِن كَفَرۡتُمۡ إِنَّ عَذَابِي لَشَدِيدٞ
En (gedenk) toen jullie Heer verklaarde: “Als jullie dank betuigen, dan geef Ik jullie meer maar als jullie ondankbaar zijn, waarlijk! Mijn bestraffing is zeker zwaar.”
وَقَالَ مُوسَىٰٓ إِن تَكۡفُرُوٓاْ أَنتُمۡ وَمَن فِي ٱلۡأَرۡضِ جَمِيعٗا فَإِنَّ ٱللَّهَ لَغَنِيٌّ حَمِيدٌ
En Moesa zei: “Als jullie ongelovig zijn, jullie en allen op de aarde tezamen, dan voorwaar! Allah is rijk, Eigenaar van alle lofprijzingen.”
أَلَمۡ يَأۡتِكُمۡ نَبَؤُاْ ٱلَّذِينَ مِن قَبۡلِكُمۡ قَوۡمِ نُوحٖ وَعَادٖ وَثَمُودَ وَٱلَّذِينَ مِنۢ بَعۡدِهِمۡ لَا يَعۡلَمُهُمۡ إِلَّا ٱللَّهُۚ جَآءَتۡهُمۡ رُسُلُهُم بِٱلۡبَيِّنَٰتِ فَرَدُّوٓاْ أَيۡدِيَهُمۡ فِيٓ أَفۡوَٰهِهِمۡ وَقَالُوٓاْ إِنَّا كَفَرۡنَا بِمَآ أُرۡسِلۡتُم بِهِۦ وَإِنَّا لَفِي شَكّٖ مِّمَّا تَدۡعُونَنَآ إِلَيۡهِ مُرِيبٖ
Heeft jullie het nieuws niet bereikt van degenen vóór jullie, het volk van Noeh, en ‘Ad, en Thamoed? En degenen na hen? Niemand kent hen (hun aantal) behalve Allah. Tot hen kwamen hun boodschappers met duidelijke bewijzen, maar zij keerde hun handen in hun monden en zeiden: “Waarlijk, wij geloven niet aan datgene wat aan jou gestuurd is en wij verkeren echt in grote twijfel over datgene waartoe jij ons uitnodigt.
۞قَالَتۡ رُسُلُهُمۡ أَفِي ٱللَّهِ شَكّٞ فَاطِرِ ٱلسَّمَٰوَٰتِ وَٱلۡأَرۡضِۖ يَدۡعُوكُمۡ لِيَغۡفِرَ لَكُم مِّن ذُنُوبِكُمۡ وَيُؤَخِّرَكُمۡ إِلَىٰٓ أَجَلٖ مُّسَمّٗىۚ قَالُوٓاْ إِنۡ أَنتُمۡ إِلَّا بَشَرٞ مِّثۡلُنَا تُرِيدُونَ أَن تَصُدُّونَا عَمَّا كَانَ يَعۡبُدُ ءَابَآؤُنَا فَأۡتُونَا بِسُلۡطَٰنٖ مُّبِينٖ
Hun boodschappers zeiden: “Wat! Kan er twijfel bestaan over Allah, de Schepper van de hemelen en de aarde? Hij nodigt jullie uit dat Hij jullie moge vergeven (als jullie eerlijkheid in het geloof hebben en erna handelen) voor jullie zonden en jullie uitstel geven voor een vastgestelde termijn.” Zij zeiden: “Jullie zijn niets anders dan mensen zoals wij! Jullie wensen dat wij ons afkeren van wat onze vaders gewoonlijk aanbaden. Geef ons dan een duidelijk bewijs.”